Operatoren in Excel formules

Bijgewerkt op

Wat zijn operatoren in Excel?

Operatoren in Excel zijn symbolen die je kunt gebruiken in formules om aan te geven hoe een berekening moet worden uitgevoerd. Door hier gebruik van te maken, kun je meer uit je formules en functies halen.

Er zijn verschillende soorten operatoren om uit te kiezen. Deze zullen één voor één worden toegelicht. Indien mogelijk met zowel een simpel als een wat meer complex voorbeeld, zodat je precies begrijpt hoe je ze kunt gebruiken en je het daarna ook zelf kunt toepassen in jouw eigen formules.

Heb je de uitleg niet nodig, en wil je enkel een overzicht met de operatoren? Download dan mijn gratis PDF.

Formules beginnen met het is-teken (=)

Voordat we kunnen beginnen met de operatoren, is het belangrijk om te weten dat een formule in Excel altijd begint met het is-teken (=). Met dit teken laat je Excel weten dat er sprake is van een formule. Meer informatie hierover kun je vinden in mijn artikel over formules en functies in Excel.

Later in dit artikel zal je leren dat het is-teken zelf ook een operator kan zijn, maar aan het begin van de formule is daar dus geen sprake van.

Inhoudsopgave

  1. Rekenkundige operatoren
  2. Vergelijkingsoperatoren
  3. Tekstoperatoren
  4. Referentieoperatoren
  5. Logische operatoren (functies)

1. Rekenkundige operatoren

Rekenkundige operatoren kun je gebruiken voor wiskundige berekeningen in Excel.

OperatorBetekenis
+Optellen
-Aftrekken
*Vermenigvuldigen
/Delen
^Machtsverheffen

Voorbeeld 1: eenvoudig

Een formule begint altijd met het is-teken (=). Meer informatie hierover kun je vinden in mijn artikel over formules en functies in Excel.

Een simpel voorbeeld met een rekenkundige operator is de formule =10+5. Je telt hiermee de getallen tien en vijf bij elkaar op. In dit geval is het plusteken (+) dus de operator.

Voorbeeld 2: complex

Je kunt ook een complexere formule maken door gebruik te maken van meerdere rekenkundige operatoren, zoals =(10+5)*3/2-4^2

Laten we nu kijken waar deze formule uit bestaat:

  • Haakjes () om de volgorde van bewerkingen aan te geven.
  • Het plusteken + om tien en vijf op te tellen.
  • Het vermenigvuldigingsteken * om het resultaat met drie te vermenigvuldigen.
  • Het delingsteken / om het resultaat door twee te delen.
  • Het aftrekkingsteken - om een waarde af te trekken.
  • Het machtsverheffingsteken ^ om vier tot de macht twee te nemen.

Wanneer je meerdere operatoren gebruikt, zoals in dit voorbeeld, is het belangrijk dat je rekening houdt met de volgorde van bewerkingen. Eerst wordt de som tussen haakjes uitgevoerd, daarna machten/wortels, vermenigvuldigen/delen, optellen/aftrekken.

Wanneer je met complexe formules werkt, is er een handige functie in Excel genaamd ‘Formule evalueren‘. Je kunt deze vinden in het tabblad Formules in het lint. Hiermee kun je stap voor stap zien hoe Excel de formule berekent.

Als we de formule analyseren, ontstaat het volgende:

  1. (10+5) resulteert in 15.
  2. Daarna wordt 15 vermenigvuldigt met 3, wat resulteert in 45.
  3. Vervolgens wordt 45 gedeeld 2, wat 22,5 oplevert.
  4. Daarna wordt 4^2 berekend, wat resulteert in 16.
  5. En ten slotte wordt 22,5 – 16 uitgevoerd, waardoor het eindresultaat 6,5 is.

Dit kan wellicht een beetje verwarrend zijn, want je hebt net geleerd dat machten vóór vermenigvuldigen en delen worden uitgevoerd. Wanneer we deze formule evalueren, voert Excel echter eerst de vermenigvuldiging en deling uit. Dit is afhankelijk van hoe de formule is opgebouwd, aangezien het eindresultaat in dit voorbeeld hetzelfde zou zijn als eerst 4^2 was uitgevoerd.

2. Vergelijkingsoperatoren

Vergelijkingsoperatoren kun je gebruiken om waarden te vergelijken, waarbij de uitkomst altijd een logische waarde is (WAAR of ONWAAR).

OperatorBetekenis
=Gelijk aan
<>Niet gelijk aan
>Groter dan
<Kleiner dan
>=Groter dan of gelijk aan
<=Kleiner dan of gelijk aan

Voorbeeld 1: eenvoudig

De formule =5>3 vergelijkt bijvoorbeeld twee getallen. Als je kijkt naar de operatoren in de tabel hierboven, dan zie je dat dit eigenlijk betekent 5 is groter dan 3. Aangezien dit het geval is, levert deze formule het resultaat WAAR op.

En de formule =2=5 zal resulteren in ONWAAR, omdat twee niet gelijk is aan vijf.

Het is handig om te weten dat in Excel wordt WAAR gezien als 1 en ONWAAR als 0. Dit kan van pas komen als je dit wilt gebruiken in complexere berekeningen, zoals je bijvoorbeeld kunt zien in het artikel waarin wordt uitgelegd hoe je gewerkte nachtelijke uren kunt berekenen.

Voorbeeld 2: complex

Excel kent meerdere logische functies, zoals ALS, SOM.ALS, GEMIDDELDE.ALS en AANTAL.ALS. Deze functies hebben een argument genaamd ‘Criterium’, waarbij vaak voorkomt dat er een vergelijkingsoperator wordt gebruikt.

In dit voorbeeld gaan we de functie AANTAL.ALS gebruiken. Hiermee kun je een bereik van waarden opgeven en een criterium waarmee je wilt tellen hoeveel keer aan een bepaalde voorwaarde wordt voldaan.

We hebben bijvoorbeeld in kolom A een aantal getallen staan en je wilt weten hoeveel van deze getallen groter zijn dan 10. Dit kan met de formule =AANTAL.ALS(A1:A10;">10")

Het argument ‘Bereik’ is in dit voorbeeld A1:A10, hier staan de namelijk de waarden. En het argument ‘Criterium’ is ">10". Hierbij wordt dus de vergelijksoperator > gebruikt, wat zoals je in de tabel kon zien staat voor groter dan.

Excel vergelijkt in deze formule elk getal uit het bereik (A1:A10) met de waarde 10 en telt vervolgens alleen de waarden op die voldoen aan de voorwaarde (groter dan 10).

In dit geval zijn dat er vier (11, 15, 18 en 12).

3. Tekstoperatoren

Tekstoperatoren kun je gebruiken om waarden samen te voegen.

OperatorBetekenis
&Waarden samenvoegen

Voorbeeld 1: eenvoudig

Je kunt het ampersandteken (&) gebruiken om twee waarden samen te voegen. Als bijvoorbeeld in cel A1 ‘9468‘ staat en in cel B1 ‘AA‘, dan kun je met de formule =A1&B1 dit samenvoegen tot 9468AA.

Voorbeeld 2: complex

Je kunt het ook gebruiken om namen samen te voegen, bijvoorbeeld als in cel A1 een voornaam staat en in cel B1 een achternaam.

Je dient hierbij ook een spatie in te voegen met dubbele aanhalingstekens omdat standaard de waarden, zoals je kon zien in voorbeeld 1, aan elkaar worden gevoegd.

De formule wordt dan als volgt: =A1&" "&B1

4. Referentieoperatoren

Referentieoperatoren kun je gebruiken om in formules te verwijzen naar celbereik(en) of losse cel(len).

OperatorBetekenis
:Verwijst naar een bereik van aangrenzende cellen
;Verwijst naar cellen die niet aan elkaar grenzen
(spatie)Verwijst naar de overlappende cel(len) van twee bereiken

Voorbeeld 1: eenvoudig

Met de referentieoperator dubbelepunt ( : ) geef je een bereik van cellen aan die aan elkaar grenzen. Bijvoorbeeld A1:A5 verwijst naar de cellen A1, A2, A3, A4 en A5.

Wanneer je dit bijvoorbeeld in de functie SOM gebruikt, dan worden de waarden uit de cellen A1 tot en met A5 bij elkaar opgeteld.

Je gebruikt de puntkomma ( ; ) als je wilt verwijzen naar cellen die niet aan elkaar grenzen.

De formule =SOM(A1;A3;A5) telt bijvoorbeeld de inhoud van de cellen A1, A3, en A5 bij elkaar op.

Voorbeeld 2: complex

Met een spatie (ook wel een doorsnede-operator genoemd) kun je verwijzen naar de overlappende cel van twee bereiken.

Als je bijvoorbeeld de formule =A1:C3 C3:D5 gebruikt, geeft Excel de waarde uit cel C3, omdat dit de enige cel is die in beide bereiken voorkomt.

5. Logische operatoren (functies)

Eigenlijk zijn de EN, OF en NIET geen operatoren, maar functies. Maar omdat ze vaak op dezelfde manier worden gebruikt, namelijk om logische bewerkingen uit te voeren, heb ik besloten om ze toch kort in dit artikel te benoemen.

FunctieBetekenis
ENGeeft WAAR terug als alle voorwaarden waar zijn en ONWAAR als één of meer voorwaarden niet waar zijn.
OFGeeft WAAR terug als ten minste één van de voorwaarden waar is, en ONWAAR als geen van de voorwaarden waar is.
NIETKeert de waarde van de logische voorwaarde om.

Voorbeeld: EN

In dit voorbeeld staat in cel A1 en cel B1 staat een getal.

De formule =EN(A1>5;B1<10) retourneert WAAR als de waarde in cel A1 groter is dan 5 en de waarde in cel B1 kleiner is dan 10.

Als een van de voorwaarden niet klopt zoals in onderstaand voorbeeld, retourneert de functie ONWAAR .

Voorbeeld: OF

Hetzelfde voorbeeld als net, maar dan met de functie OF. De formule die we gebruiken wordt dan: =OF(A1>5;B1<10)

Excel retourneert WAAR als de waarde in A1 groter is dan 5 óf de waarde in B1 kleiner is dan 10

Als geen van beide voorwaarden klopt, retourneert de functie ONWAAR.

Voorbeeld: NIET

Deze functie keet de waarde van logische volgorde om. Dus als de voorwaarde WAAR is, retourneert deze functie juist ONWAAR en andersom.

Stel in cel A1 staat het getal 4.

De formule =A1=5 levert dan normaal gesproken ONWAAR op, omdat de waarde in A1 niet gelijk is aan 5. Maar als we de functie NIET ervoor zetten, levert het dus juist WAAR op.

Hoi, ik ben Gerard

In 2013 ben ik deze blog over Excel begonnen. Het doel van Handleiding Excel is om jou te helpen beter te worden in Excel.

Ontvang gratis Excel tips in je inbox

Schrijf je in voor mijn nieuwsbrief en ontvang gratis tips + een formules en functies handleiding.

Schrijf je in

Excel templates

Bespaar tijd met vooraf ontworpen Excel templates

Factuur

Urenregistratie

Takenlijst

Kasboek

Bekijk templates

Plaats een reactie